In de kamerbrief ‘Aangescherpte voorkeursvolgorde zon’ zijn een aantal aanvullende eisen gepresenteerd voor zon op landbouw- en natuurgronden. Ook worden een aantal al bestaande punten genoemd. Onderstaand de aanvullende eisen voor een zonnepark op landbouw- en natuurgronden:
De juridisch bindende ‘zonneladder’
Het is een vaak gebruikte term in de zonnesector en de energietransitie: de zonneladder. De zonneladder is ontstaan vanuit de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Hierin zijn afspraken gemaakt over de ruimtelijke ordening van Nederland. De zonneladder bestaat uit vier treden. Elke trede geeft een voorkeurslocatie aan voor het ontwikkelen van zonne-energie. Treden één, twee en drie hebben de voorkeur. Als blijkt dat trede vier nodig is om de doelstellingen van de energietransitie te behalen, blijft dit wel mogelijk.
De zonneladder is niet ‘volgtijdelijk’. Volgtijdelijkheid zou betekenen dat de treden één, twee en drie eerst ontwikkelt dienen te worden. Als dan later blijkt dat trede vier tóch nodig is, kan hier pas in de toekomst gebruik gemaakt van worden. Gezien de urgentie van de energietransitie is hier bewust niet voor gekozen. Treden één, twee en drie hebben de voorkeur, trede vier kan én mag als dit nodig is. Er wordt dus aan alle vier de treden tegelijkertijd gewerkt. Onderstaand de vier treden van de zonneladder:
- Daken en gevels
- Onbenutte terreinen in bebouwd gebied
- In landelijk gebied (vuilnisbelten, bermen van spoor- en autowegen)
- Landbouw- en natuurgronden
Het ‘Nee, tenzij’-beleid
Voor het ontwikkelen van een zonnepark in trede vier – landbouw- en natuurgronden – zijn aanvullende eisen. Dit wordt het ‘Nee, tenzij’-beleid genoemd. Als onderzoek laat zien dat trede vier nodig is, kan er een zonnepark ontwikkeld worden als één van de volgende uitzonderingen geldt:
- Agri-PV. Dit is het combineren van een landbouwactiviteit met het opwekken van zonne-energie.
- Transitiegebieden. Wanneer een gebied in transitie is, een stuk grond met bijvoorbeeld de bestemming ‘agrarisch’ veranderd op termijn naar ‘natuur’, dan mag er tijdelijk een zonnepark gerealiseerd worden. Zo kan de grond, terwijl het in transitie is, van waarde blijven.
- Netneutraliteit. Wanneer een zonnepark bijdraagt aan de vermindering van netcongestie mag het gerealiseerd worden. Er bestaan twee vormen van netcongestie: er is (tijdelijk) te veel stroom op het elektriciteitsnet óf juist te weinig. In beide gevallen kan een zonnepark, bijvoorbeeld aangevuld met een batterij of een directe kabel naar een bedrijventerrein, uitkomst bieden.
Extra stimuleringsmaatregelen trede één, twee en drie
De minister schrijft dat het stellen van extra eisen aan zonneparken op landbouw- natuurgronden (trede vier), leidt tot minder nieuwe zonneparken. Dit betekent natuurlijk ook dat er minder duurzame energie kan worden opgewekt. Om dit op te vangen worden de eerdergenoemde treden één, twee en drie extra financieel gestimuleerd. Hoe dit er in de praktijk uit komt te zien is nog onduidelijk. Een optie is om dit via de bestaande
SDE++ te doen of door andere budgetten van de overheid mogelijk te maken.
Bestaande randvoorwaarden zonneparken
Tot slot worden er in de brief ook drie al bestaande randvoorwaarden voor een zonnepark nogmaals benadrukt. Dit zijn:
- Goede landschappelijke inpassing. Denk hierbij aan een bomenrij rond het zonnepark en genoeg ruimte tussen de panelen voor de bodemkwaliteit.
- Inpasbaar op het elektriciteitsnet. Een zonnepark wekt duurzame energie op. Als deze stroom wordt geleverd aan het elektriciteitsnetwerk heeft dit impact. Om het elektriciteitsnet te ontzien worden er al veel (technische) zaken toegepast. Denk hierbij aan het opslaan van elektriciteit en het ‘aftoppen’ van de maximale productie.
- Het streven naar 50% participatie. Draagvlak in de energietransitie is belangrijk. De zonnesector omarmt het streven uit het Klimaatakkoord om bij zonneparken de omgeving te betrekken. Hierbij wordt er altijd gekeken naar de behoeften uit de omgeving.